Door Jacob Bergsma
Markanter dan Bram Brakel bestonden ze niet. Op 10 juni overleed de voormalig scheidsrechter, succescoach, journalist en langdurig voorzitter van het Amsterdamse Landlust. Bram (van 3 maart 1930) werd 91 jaar. Op woensdag 16 juni wordt in besloten kring afscheid genomen van de onbetwiste Godfather van het Amsterdamse basketball.
Bram Brakel voetbalde vlak na de Tweede Wereldoorlog bij Ajax, samen met onder anderen Rinus Michels en Cor van der Hart. Daar kwam rap een einde aan toen Ajax zijn spelers sommeerde de focus volledig op voetbal te richten. Voor Bram het sein over te stappen naar DED. Hij was trouwens toch al vreselijk bang ‘om een doodschop voor m’n poten’ te krijgen.
In 1950 kreeg Bram verkering en raakte zo betrokken bij de Amsterdamse Korfbal Club (AKC) Landlust. Korfbal was het niet, basketball moest het worden, vond Bram. In no time richtte hij de Amsterdamse Basketball Club (ABC) Landlust op. Die vereniging startte op 1 mei 1951, uiteraard met Bram als voorzitter. Hij zou het 37 jaar lang onafgebroken volhouden, samen met zijn vrouw Dé Joosten. Toen hij in 1988 stopte en de club een spaarpotje naliet, werd Canadians binnen een paar jaar door zijn opvolgers om zeep geholpen. Met als peilloos triest dieptepunt dat er in het seizoen 1993-1994 voor het eerst sinds de oprichting van de NBB bij de mannen geen Amsterdamse ploeg meer in de eredivisie speelde… Brakel: ‘Toen ik stopte, wist ik het eigenlijk al: het is afgelopen. Ze hebben het binnen de kortste keren naar de ratskedee geholpen.’
Hij deed wel vaker keiharde uitspraken , Bram Brakel, en die uitspraken droegen doorgaans niet bij aan zijn populariteit. Tenzij je wist wie Bram werkelijk was en dat hij het basketbalhart op de allerbeste plek had zitten. Oud-Landlustspeler Hidde van der Ploeg draaide hem als radioverslaggever ooit een loer door de bandrecorder stiekem door te laten lopen, terwijl het interview al achter de rug was. Wat Bram eigenlijk vond van het damestrio Luv met Patty Brard, vroeg Van der Ploeg tussen neus en lippen door. ‘Die zou ik met een geleende hondelul nog niet willen neuken,’ zei Bram. Waarna hij een nationale bekendheid werd, omdat de betreffende quote in het radioprogramma ‘Tussen Start en Finish’ tot in den treure werd herhaald.
Typisch Bram: áltijd het hart op de tong
Maar toen de schrijver van dit in memoriam voor zijn eerste baantje als sportjournalist vanwege de aandoening ‘diabetes mellitus’ werd afgewezen bij het Haarlems Dagblad, regelde Bram Brakel voor hem in een paar dagen tijd een vaste betrekking bij De Telegraaf. ‘En niet te weinig salaris vragen!’
Dát, vooral dát was Bram Brakel: een mentor, een steun en toeverlaat of zelfs: een tweede vader. Zoals voor Bert Kragtwijk. Toen Kragtwijk naar Old Dominion vertrok, bleef Brakel hem als lid van Landlust opgeven bij de NBB. Bij terugkeer uit Amerika kon Kragtwijk om die reden alleen in Amsterdam aan de slag in de play-offs. En toen Parker Leiden Kragtwijk een aantrekkelijk bod deed, bedong Brakel bij sponsor Robert Bockweg voor Bert Kragtwijk een stevige transfervergoeding.
Bram Brakel was in die jaren een gevierd politieverslaggever bij De Telegraaf. Zijn bureau stond er naast de koffieautomaat, want daar hoorde je nog wel eens wat. Hij liep de deur plat bij bureau Warmoesstraat, waar hij zijn vriend Appie Baantjer aanzette tot het schrijven van zijn bijna honderd Amsterdamse politieboekjes. Niet dat de journalistiek Brams eerste roeping was: hij begon als schoenenverkoper en werd min of meer bij toeval journalist. Tijdens de aanloop naar de introductie van het betaalde voetbal in Nederland vroeg De Volkskrant hem als primeurtjesjager. Niemand beter dan oud-Ajacied Bram kende de top van het Nederlandse amateurvoetbal. Stapte er een amateur over naar de profs, dan wist Bram het als eerste en stond het nieuws de volgende dag in de Volkskrant.
Het kon rap gaan. Zoals het ook in het basketball rap kon gaan. In 1948 had Bram wel eens een wedstrijdje gefloten. In 1953 was hij scheidsrechter in de Apollohal bij het eerste, grote, internationale toernooi in Nederland: het officieuze WK voor militairen. Hij oogstte bewondering voor zijn manier van fluiten in de finale tussen Amerika en Egypte. Vier jaar later was hij officieel FIBA-scheidsrechter en leidde hij historische wedstrijden tussen de Sovjet-Unie en Joegoslavië. De Russen reden hem rond in een gepantserde wagen met chauffeur. Brakel: ‘Alsof ze dan ook maar één P minder kregen van Bram. Dacht ’t niet!’
In zijn onconventionele stijl kwam hij als scheidsrechter overeen met Piet Leegwater. Die loste zaken liever op met een kwinkslag dan met een fluitje. In Delft waren ze ooit bang dat teammanager Fien de Jong door Leegwater zou worden weggestuurd, omdat hij stiekem achter de reclameborden zat te roken. Leegwater legde de wedstrijd stil, boog zich over het reclamebord en vroeg aan De Jong: ‘Mag ik ook een trekkie?’ Waarop De Jong Leegwater één trekkie gunde om vervolgens tussen duim en wijsvinger zijn sigaret uit te knijpen.
In de eredivisie viel ook Bram Brakel op door niet per definitie met P’s en T’s en D’s te strooien. Bram loste het liever op z’n Leegwaters op. Draaide oud-international Eric van Woerkom zich ooit proestend om vanwege zijn ongenoegen over een persoonlijke fout, Bram liep naar zijn sporttas, haalde er een pilletje uit, gaf het aan Van Woerkom en zei dat het pilletje echt hielp tegen de griep. En toen spelers van SuVriKri ooit letterlijk over de grond rolden van het lachen over een vermeend foute call, ging Bram er lachend tussen liggen rollen.
Toch, als het moest, kende hij de reglementen als weinig anderen. Jarenlang was hij lid van de Tucht- en Geschillencommissie van de NBB. Tijdens de play-offs draaide hij tot op hoge leeftijd zijn beoordelingsbeurten voor het eventueel toepassen van snelrecht.
In 1976 werd hij geëerd met het Lidmaatschap van Verdienste van de NBB; een gewichtige onderscheiding van de stad Amsterdam had hij toen al op zak. In hetzelfde jaar kreeg hij de HDZ Paroolring, een onderscheiding voor mensen die vooral achter de schermen in de sport actief waren. Opmerkelijk omdat zijn dienstverband bij de grote concurrent De Telegraaf voor Het Parool kennelijk geen belemmering was. Van broodnijd had Bram Brakel zelf sowieso weinig last.
Om een – politieke – mening zat Bram nooit verlegen. Die verpakte hij het liefst in plat en recht voor z’n raap Amsterdams. Hij voegde aan de Nederlandse vocabulaire een typische jaren zestiguitdrukking toe: ‘langharig werkschuw tuig’. Bij zijn afscheid van De Telegraaf in 1990 verkleedden zijn collega’s zich als zodanig. Maar onder een spandoek met een knipoog naar Brams politieke stellingname maakten ze een groepsfoto waarbij Bram letterlijk op handen werd gedragen.
In het basketball werd hij echter lang niet altijd op handen gedragen. Hij was compromisloos en werd ook compromisloos beoordeeld: je was vóór Bram of je was tégen Bram. Zo was hij in 1977 een uitgesproken tegenstander van het invoeren van de play-offs. In die mening stond hij zo goed als alleen. Toen Delta Loyd zich voor het eerst plaatste voor de halve finales ruilde Brakel zijn principiële houding niet in voor een opportunistische: hij was en bleef tegen het fenomeen play-offs.
Hij hield er ook een behoudende en afwijkende visie op na over sponsoring, dat in de jaren zestig voorzichtig zijn intrede deed, maar pas in 1970 met de komst van FIAT bij Blue Stars werd geformaliseerd.
Brakel was op gebied van sponsoring een vroege voorloper. In 1962 en 1963 coachte hij Landlust verdienstelijk naar het landskampioenschap, maar ruimte om die titels letterlijk te gelde te maken, werd door de NBB niet toegestaan. De reden lag in het centraal inhuren van de schaarse zaalruimte. Brakel doorbrak dat systeem door Landlust samen met Herly uit de Apollohal te laten vertrekken. In Amsterdam-Noord werd nieuw onderdak gevonden, waar bordreclame langs het veld en sponsordoeken op de muren wél waren toegestaan. ‘Sport,’ zei Bram Brakel: ‘kan niet zonder sponsoring.’ Een aanvankelijk zeer bescheiden bron van inkomsten was aangeboord.
Daar ging lang touwtrekken aan vooraf. In oktober 1963 weigerde Brakel Landlust in te schrijven voor de Europa Cup (ondanks grote druk van NBB-voorzitter Piet Storm), omdat in de ogen van Brakel aan alle kanten de potentie van commerciële inkomsten door de NBB werd gebarricadeerd. De Europa Cup-shirts met Amstel Bears (een Brakelknipoog naar ‘Beers’) lagen nota bene al bedrukt klaar.
Pas in 1972 kwam er een grote en enorm trouwe geldschieter naar Amsterdam. Verzekeringsmaatschappij Delta Lloyd had echter wel de voorwaarden van Bram Brakel te eerbiedigen. Op de eerste plaats stopte Brakel maximaal 65 procent van het sponsorbedrag in het eerste mannenteam: er ging een substantieel deel van het sponsorgeld naar de andere teams binnen de club. Nóóit vergat hij de vereniging. Daardoor rendeerden ook de Delta Lloyd-vrouwen in de eredivisie. Daar speelde zijn dochter Francis, een begenadigd international.
Op de tweede plaats hield Brakel er nog een bijzonder uitgangspunt op na: hij probeerde te sparen van de sponsorgelden. Van het niet uitgegeven geld ging vijftig procent terug naar de sponsor, de andere vijftig procent werd door Brakel gestort op het spaarbankboekje van de club. Als appeltje voor de dorst. Brakel: ‘Wanneer er twee ton binnenkwam, probeerde ik niet meer dan 160.000 gulden uit te geven. Kon ik toch weer 20.000 gulden sparen.’
Velen vonden zijn spreekwoordelijke zuinigheid niet stroken met de sportieve ambities. Zij vergaten echter dat niet kampioen worden, maar continuïteit voor Brakel het belangrijkste uitgangspunt was. Voor het omschrijven van dat uitgangspunt bereed Brakel een aantal stokpaardjes. ‘Als je schoenmaat 38 hebt, moet je niet op maat 48 proberen te lopen, want dan ga je op je bek.’ En: ‘Als je gewend bent om in een Mercedes te rijden en je moet terug naar een Lelijke Eend, dan zit je constant achter het stuur te griepen.’ Nee, de Amsterdamse bomen groeiden onder het bewind van Bram Brakel bepaald niet tot in de hemel.
Toch bleef bijvoorbeeld Amerikaan Hank Smith de club lang trouw. Dat was niet zo vreemd, vond Brakel: ‘Als Hank aan het eind van het seizoen 40.000 gulden in handen moest hebben, dan had-ie ook 40.000 gulden in handen. Hij wist bij ons zeker dat alle afspraken werden nagekomen. Dat was Hank veel waard.’
Bij de Brakels thuis was het een komen en gaan. Amsterdams gezellig met veel rood en pluche. Brams vrouw Dé had altijd een grote percolator koffie op het fornuis staan. Je was er altijd welkom. Later woonden Bram en Dé in Amstelveen. Wie daar na Brams pensionering over de vloer kwam, verwonderde zich er al snel over dat de muren vol hingen, maar niet met basketbalherinneringen. Brakel had bij zijn afscheid als voorzitter in 1988 niet alleen zijn spaarbankboekje overgedragen, maar ook zijn complete archief. Binnen twee jaar waren de zorgvuldig opgebouwde reserves van Brakel verbrast en waren alle documenten en foto’s cadeau gedaan aan de vuilstort.
Ze konden er met hun verstand niet bij, Bram en Dé.
Bram legde zich in de jaren na de krant en na de club vooral toe op reizen en filmen. Met zijn gefilmde reisverslagen trok hij langs zorginstellingen om mensen te vermaken. Zoals hij dat in zijn tijd als voorzitter ook had gedaan bij de redacties van de landelijke dagbladen. Black Velvet was de opvolger van Delta Lloyd (daarna kwam Sportlife). Dan ging Bram op zondagavond met een paar flessen Canadese alcohol en een hoofd vol Sam en Moos-grappen langs de bureaus om maar zoveel mogelijk Amsterdams basketball in de kolommen te krijgen.
Bij De Telegraaf schreef hij die stukken zelf. Meestal had hij op de middag voor de wedstrijd zijn verslag al helemaal uitgetikt, compleet met stippeltjes voor de rust- en de eindstand. Die eindstand kwam altijd na de thee, wanneer de bordjes waren verhangen. Kostelijk waren de Europa Cupavonden van Nashua Den Bosch waarop Bram vloekend en tierend zijn stuk moest ‘omgooien’ omdat ‘het kopieerteam’ voor een stunt had gezorgd. Collega’s kwamen dan niet meer bij van het lachen. Zoals die keer dat Bram op de dag van de persconferentie waarin de nieuwe sponsor van Flamingo’s Haarlem bekend zou worden gemaakt in De Telegraaf schreef dat het om Martini ging. Bleek het toch Buitoni te zijn. Waarop één van de collega’s tegen Bram zei: ‘Je had in ieder geval de laatste twee letters goed!’
Of zoals Kees Akerboom het meemaakte, toen hij ooit ging kijken bij de University of San Francisco. Op weg naar het basketballstadion zag Akerboom een gigantisch reclamebord met daarop: ‘Welcome Cees Akerboom’. Kees met een C… Met een grijns van oor tot oor zei Akerboom: ‘Hadden ze zeker Bram Brakel gebeld om te weten hoe ze mijn naam moesten spellen…’
De laatste jaren kon hij maar moeilijk verkroppen. Hij had moeite op gang te komen. En was hij een keer op gang, dan was de dag alweer grotendeels voorbij. Heel moeilijk vond hij het ook dat Dé het contact met de werkelijkheid stilaan verloor. Dé is er nog, net als Francis.
Voor Bram bestond de wereld uit twee soort mensen: moordgozers en klootzakken. Had Bram je ingedeeld in één van beide categorieën, dan zat je vast. Hoorde je bij de moordgozers, dan was Bram goud voor je. Dan belde hij je steevast op Nieuwjaarsdag om je oprecht geluk te wensen.
In de rouwkaart staat:
Bijzondere mensen sterven niet.
Ze verlaten het aardse leven.
Maar in ieders herinneringen blijven ze voortleven.
Zeker weten, heel zeker weten, dat straks op Nieuwjaarsdag bij de moordgozers de telefoon weer gaat.