Een speler met bal mag één of meerdere keren met dezelfde voet, in welke richting dan ook, een pas doen, waarbij de andere voet op dezelfde plaats blijft. De voet die op dezelfde plaats blijft noemen we pivotvoet.
Voor het bepalen van de pivotvoet geldt:
> Als een speler in stilstand de bal ontvangt, heeft hij vrije keuze van pivotvoet;
> Als een speler de bal ontvangt en op twee voeten gelijktijdig afstopt, heeft hij vrije keuze van pivotvoet;
> Als een speler in beweging de bal ontvangt en afstopt, dan is de tweede voet die de grond raakt de pivotvoet.
Een speler met bal mag maar een beperkt aantal stappen zetten met de bal, of zijn pivotvoet optillen.
Vanuit stilstand mag je:
> Pivoteren;
> Springen voor een pass of een schot. De bal moet los zijn, voordat je weer op de grond komt;
> Dribbelen. Bij de start van een dribbel moet de bal uit de hand zijn, voordat de pivotvoet los komt van de grond.
Vanuit een dribbel, of als je in beweging de bal ontvangt, mag je:
> In een één- of tweetellenritme tot stilstand komen;
> In een één- of tweetellenritme, springen om te passen of schieten. De bal moet los zijn, voordat je weer op de grond mag komen;
> Bij de beweging, eerst 1-voet dan 2-voeten tegelijk, heeft men géén pivotvoet.
Een speler mag met de bal op de grond vallen, liggen of glijden. Het is pas een loopovertreding als de speler met de bal op de grond gaat rollen of opstaat.
Een voorbeeld van een loopovertreding tijdens het pivoteren
Twee voorbeelden van een situatie waarin geen loopovertreding wordt gemaakt.
Hieronder een voorbeeld van een fumble. De controle over de bal wordt verloren. In dit geval is er geen sprake van een loopovertreding.
Deze website maakt gebruikt van cookies. Bekijk onze privacy verklaring.
Stay up to date!
Abonneer je op onze nieuwsbrieven
Het laatste event news en insider informatie voor scheidsrechters en coaches.
Kies je nieuwsbrief